zondag 31 augustus 2014

Tot driemaal toe heeft ze mijn naam gevraagd.

Ik maakte gisteren toevallig kennis met een heel fijne dame, Sylvia Konior. Misschien gaan bij sommigen nu al wat belletjes rinkelen. Ze had bloemetjesoorbellen aan en een groene bloem in het haar. Het was haar handelsmerk, zei ze glimlachend en overtuigd. Ze hield wel van wat overvloed, van ik draag wat ik wil en denk jij dan maar wat jij wilt. Ik dacht onmiddellijk dat het goed zou komen. Tot driemaal toe heeft ze mijn naam gevraagd en vertelde me erbij dat ze het toch zou vergeten. Ze zei het me zo spontaan dat ik het haar onmiddellijk vergaf.
Ik speurde in haar wat West-Vlaanderen op. Geen rasecht West-Vlaams, maar heel af en toe kroop het wel in de toon van haar woorden. Dat kan al eens gebeuren als je er al 17 jaar woont waarvan 8 jaar in Ruislede. Eén straat van 900 mensen, dat was haar West-Vlaanderen in een notendop. Af en toe valt er niet meer over te vertellen.
We dronken samen koffie. Zij een latte, ik zwart. We bevonden ons in zo’n omgeving waarover er al eens gemakkelijker over het leven wordt gepraat. Zij was een vreemde die met groot nonchalance de plooien in mijn hoofd leek glad te strijken. Zeven jaar is zijn nu al kunstfotografe. ‘Het leven is al saai. Laten we het niet nog saaier maken door dingen te doen die we niet willen.’ Zo ongeveer moet zij beslist hebben om een carrièreswitch te maken van de biochemie naar fotografie. Met succes leek me. Ze deed aan passiepraat. In haar taal waren beelden gekropen. Ze wil het onder andere over vrouwen hebben en over schoonheid in de zin van: doe toch eens normaal. Waarna ze me retorisch vroeg: maarja, ’t is toch waar. Ik knikte. Af en toe gniffelde ze kinderachtig schattig en voelde zij zich nog het kleine stoute meisje dat jaren later via de lens beelden vast kan leggen die iets kunnen raken bij toeschouwers.
Na een twee uur besloot zij weg te gaan. Ik bedankte haar voor de koffie en zoveel andere dingen tegelijkertijd. ‘Met u zal dat wel goed komen,’ herhaalde ze nog. Op het einde leek ze zelfs van plan mijn naam te onthouden.
Op haar site kunt u het volgende lezen: ‘Alles kan en veel is mogelijk.’
Met die woorden gaf ze mij onbewust een nieuw motto voor het straks dat eigenlijk al nu geworden is, voor het vinden van een job en voor het doen van mijn ding (D!NG), voor de enige zekerheid die ik momenteel heb: mijn dromen, voor de één september die ik als mens met een lerarendiploma oversla en voor mijn wakkere camino-blues.
Bij deze, surft u even snel naar: http://www.konior.be/nl/en ontdek daar wat er allemaal te bekijken, te voelen en te leven valt! 

maandag 25 augustus 2014

Af en toe doe je geen camino, maar ben je de camino.

De laatste beetjes weg. De kathedraal zagen wij al een uur voordien. De stad gaf weinig van zichzelf prijs. Ik heb me er wel degelijk opnieuw aan gestoord. We telden uren in kilometers en omgekeerd. Alles onderweg is eenvoud. We hebben de tijd en onszelf vertraagd. Dat kan, weet ik nu. Wij wandelden in stilte naast elkaar zoals we dat meestal gedaan hebben in de ontwakende ochtenden. We hebben geleerd te luisteren naar hoe nacht en dag in elkaar overgaan. Schoonheid heeft ook haar geluid.
Af en toe zuchtte ik uit vermoeidheid, uit pijn, uit het verlangen toe te komen en uit het onvermogen los te laten en beslissingen te nemen. Het moet rond 11 uur geweest zijn toen we aan de laatste rechte lijn begonnen. Eigenlijk deed het er niet meer toe. De eerste zon was er. We hebben ze dagelijks gegroet met een glimlach, zoals je dat doet in een gedicht. Op de camino heb je ongelofelijk veel aan poëzie.
Ik werd met elke stap groter dan de pijn. De laatste meters prikten de tranen al in mijn ogen. Nooit was ik zo klaar om voluit te huilen. Ergens hoorde ik het geluid van een doedelzak. Het plein werd tijdelijk bewoond door mensen, gearriveerde pelgrims. Je zag de last zo van hun schouders vallen. Mijn ogen raakten de kathedraal aan. Tranen van geluk zijn mooi. Ze tonen hoe echt het allemaal is. We zeiden niks meer. Soms valt er weinig met verdriet te doen, behalve eens goed te huilen. Anderen namen ons in de armen. Er volgden proficiats en enjoy. Ik heb de lucht een aantal Oh my gods geschonken en een glimlach. Dat ook. Het eindpunt was bereikt. Na zolang onderweg zijn, was aankomen buitengewoon fantastisch. Vooral als dat dan voelde als thuiskomen.
Een halfuur lang hebben we er gezeten. Lachend, huilend en alle varianten daarop. Zomaar, omdat het verder geen belang had hoe wij aan geluk deden.
Af en toe doe je geen camino, maar ben je de camino. Iedereen en alles is anders onderweg. Lourdes, een Spaanse jonge vrouw, had me dat gezegd. Zij leek te begrijpen waarop het in het leven allemaal aankwam. Met een gemak, maar zo oprecht. Ik hield ervan om naar haar te luisteren.


Na de zoveelste ontmoeting en het daarmee gepaarde afscheid zei iemand me: ‘Have a good life’. Ik zag de zin uit zijn mond rollen en wilde hem instant omhelzen. Nooit had ik zoveel tegelijkertijd begrepen en ergens in mijn hoofd zat een beetje Jason Mraz: ‘If you do it right you love were you are. Just know wherever you go. You can always come home.’