zaterdag 27 december 2014

Aan het woest willen en wildst dromen.

Vanmorgen genoot ik van een heerlijk zondags ontbijt op zaterdag met twee van mijn liefste vriendinnen. We praatten over het leven, over de liefde en wat we er niet van begrijpen, over wat geluk kan zijn en wat net niet, over mijn blog en hoe het al even geleden was dat ik er iets op schreef. Ik zei hen: ik weet soms niet waarover te schrijven. Dat was eigenlijk niet waar. Soms krijg ik het niet gezegd. Soms begrijp ik zo weinig. Dat antwoord zou dichter bij de waarheid liggen.
Bovendien heb ik iets met het wisselen van jaren, met het van oud naar nieuw gaan. De afgelopen tijd werd ik meermaals overvallen door een intens gevoel van niet willen loslaten en niet kunnen loslaten, van missen en dat overal voelen, van zomaar treurig zijn. Maar toen ik deze ochtend aan het babbelen was, vulde zich in hoofd en hart ook een gevoel van dankbaarheid voor zij die dit jaar fel gesupporterd hebben voor alle soorten van goeds en moois, voor zij waarbij ik te pas en vaak ook te onpas heb aangeklopt met woorden van niet weten en radeloos zijn, voor zij die er met harten onder de riem en alle juiste stiltes waren. 2014 is zoveel opzichten het jaar geweest van grote veranderingen, maar vooral van die andere en mooiere versie van mezelf die er pas was na de ultieme poging het beter en best te maken, na de keuze te gaan voor wat moeilijk en soms ook pijnlijk is, na het kleine verdriet gehuild te hebben en het grote verdriet te durven doorvoelen, na het intens tot in de diepste en lelijkste hoeken te gaan van alles wat collectief onder de noemer verleden huisde. Ik bedoel maar, ik ben mezelf ook dankbaar dat ik het gedurfd en gedaan heb. Ik ben oma dankbaar voor alles wat ik met vertraging van haar geleerd heb, voor het verhaal en die open vragen, voor die portie spijt die bittersweet op alle herinneringen sneeuwt.

Ik zou voor 2015 aan goede voornemens kunnen doen. In essentie past dat perfect bij wie ik ben, maar deze keer denk ik: laat maar. Laat het over aan de verwondering als voeding voor elke nieuwe creatie, aan de spontaniteit te springen in niet willen weten, aan grote en kleine kinderlijke vrolijkheden, aan het woest willen en wildst dromen, aan het verlangen thuis te kunnen komen bij jezelf, aan de passie als grondstof voor alle gekte, aan de twijfel die elke vorm van vooruitgang stuwt, aan de durf die verdergaat dan die oude en nieuwe angsten. Dat we geen lijstjes nodig hebben om voluit te gaan voor dat nieuwe jaar. Dat we het gewoon moeten doen. Keihard, voor onszelf, voor die andere en mooiere versie. Laten we dromers zijn en doeners en durvers in 2015.



dinsdag 2 december 2014

Dat elke mens zijn verdrietje zou moeten uitzitten.

Levensverdriet

Ze zit op een bankje in het park waar ook kinderen zijn die eendjes voederen en dametjes met hun hond wandelen, waar de herfst te laat is, maar het zo ook mooier lijkt dan ooit. Elke dag passeer ik daar, maar vandaag zit ze er voor het eerst met een sigaret in haar handen en ogen naar hemelen gericht. Ik meen te zien dat ze snikt. Voorzichtig neem ik plaats. Zonder vragen. Ik weet niet als ze dat leuk vindt, maar ik doe het toch. Ze glimlacht niet. Ze kijkt zelfs niet op. 
Als ik haar uiteindelijk vraag waarom ze huilt, antwoordt ze ‘zomaar’. Dat ze het al vergeten is, maar dat de wereld zo somber is vandaag en het weer en de krant en de lucht. Zeker dat laatste. Ze heeft haar verdriet te lang opgespaard, omdat ze dacht dat dat goed was, wat natuurlijk onzin is en ze rolt overtuigd met haar ogen. Opgekropt verdriet verdwijnt uiteindelijk niet. Net zoals opgekropte woorden. Haar stemt kraakt een beetje. Ze neemt een trek van haar sigaret en zegt dat ik moet stoppen met zielig kijken. Ik heb daar het hoofd niet voor.
Ze huilt verder, zwijgt en vindt die stilte goed. We kijken samen naar een man die verderop broodkorstjes in het water smijt. Naast hem staat een jongetje te lachen. Stiekem kauwt hij op een korstje. Er zit wat schimmel aan. 
Opeens begint ze te praten dat tranen eigenlijk niets zijn, enkel water dat een beetje vreemd smaakt op je tong. Maar dat het dat moment is van laten rollen over de wangen, hoe dat oplucht en goed kan zijn en mag en soms zomaar is en soms ook moet. Dat ze zichzelf aan het redden is van niets kunnen voelen en niets willen voelen. Dat elke mens zijn verdrietje zou moeten uitzitten op een bankje in het park naast een vreemde met wat eendjes, herfst en schaduwen van winter. Dan wordt alles vast beter en mooier. En ze glimlacht.