dinsdag 25 november 2014

Ik zei 'goedemiddag', terwijl het duidelijk nog ochtend was.

Zaterdagochtend bevond ik me in Enschede, Nederland. Wikipedia had me verteld dat het tegen de Duitse grens lag. Toen ik vrijdagmiddag een telefoontje kreeg van een onbekend niet-Belgisch nummer moest ik heel even slikken. Ik zei 'goedemiddag', terwijl het duidelijk nog ochtend was. Een vrolijke stem verbeterde me eerst en deelde me dan mee dat ik de publieksprijs van A.L. Snijdersprijs 2014 gewonnen had. Of ik niet naar Enschede kon komen? Alles was geboekt en betaald. Live op de Nederlandse radio, NPO Radio 4. Foto’s in de krant. Een artikel. Mijn hoofd deed een beetje gek en wild. En daarna wildst. Ik moest ook zeker zwijgen, voegde hij er nog aan toe op het einde. Gelukkig kan ik dat laatste verdomd goed.

En daar zat ik dan, als enige Vlaamse tussen de zeven genomineerden voor de A.L. Snijdersprijs met wat verderop A.L. Snijders zelf en die blik van wijsheid en mooie woorden. ‘Nou, je hoeft geen zenuwen te hebben, je weet dat je gewonnen hebt.’ Dat hebben een aantal mensen tegen me gezegd. Ik dacht: dat helpt niet. Maar de Nederlandse vriendelijkheid hielp me wel een eind op weg.
Ik heb het niet zo voor voorlezen en in de spotlights staan, maar wat moet, doe ik dan ook met overgave en bibberlip. Zeker dat laatste. Ik dacht nog, zo net voor mijn eerste woorden: geniet, dit is jouw moment. Dat deed ik. Het was geen moment van perfectie, maar van menselijkheid. Tijd heeft me ondertussen geleerd dat het laatste wel beter en mooier en echter is.
Mijn verhaal ‘Klaar’ schreef ik eens in een bui van woede en onbegrip. Ik wilde snappen hoe dat eventueel zou zijn aan het bed zitten van een grootmoeder die euthanasie op basis van ondragelijk psychisch lijden zou plegen. Op 1 november, mijn verjaardag, heb ik het opgestuurd. 7 november is mijn grootmoeder overleden. Niet door euthanasie, maar heel gewoon en oma-achtig in haar slaap. Dat ik die prijs uiteindelijk won met dat verhaal heeft het grootst mogelijke verdriet verbonden met hevig feestelijk geluk. Ik heb de dag dan ook afgesloten daar bij haar. Met wat verhaal, vreugde en verdriet. En dan ’s avonds met een nieuwe portie woorden bij wat wijn.
Mijn amai amai amai, waarmee de Nederlanders flink moesten lachen, heb ik geruild voor wat omg’s en joepie’s. Dat het goed is te schrijven op momenten van verward en verdrietig voelen, dat het het hoofd en hart beter maakt, dat oma waakt aan hemelen, dat toeval niet bestaat en dat prijzen winnen verdomd leuk is.
En dan bij deze ook een vrolijke dankjewel aan allen die de moeite namen te stemmen. Lezers dus, hoe zot fijn die te mogen hebben voor dit verhaal!


Klaar

Wanneer het geen kwestie meer is van kiezen, maar van doen, vouw ik mijn handen altijd automatisch samen alsof ik zo aan het bidden sla. De jonge verpleger wandelt de kamer binnen. Iedereen zwijgt volmaakt, zoals we dat een kwartier geleden ook al deden. Ongemakkelijk begint hij aan het laken te prutsen. De gerimpelde voet van grootmoeder piept er ongevraagd vanonder uit.
‘Fuck’, verschrikt trekt hij het laken naar beneden. Met wat schaamrood op de kaken verdwijnt hij. Ik hoor moeder zuchten, daarna vader en mijn broer. Het lijkt mijn beurt te zijn, maar ik pas.
Ik bekijk grootmoeders gezicht. Paars is al een beetje dood, zit ik te denken. Vanmorgen vertelde de dokter nog hoe ze vredig zal inslapen. Hij liet het klinken als poëzie. Ik balde er spontaan mijn vuisten van, maar zweeg. In mijn hoofd noem ik hem  ‘Dokter Moord’ en bekogel ik hem met vogelpieken. Soms ook met echte messen.  
Moeder is opgestaan om koffie bij te vullen. Ik denk: wachten is saai. Ik denk: dat mag ik vast niet denken nu. Ik wip recht uit mijn stoel en wandel naar het bed. Tien centimeter ben ik verwijderd van grootmoeders hoofd. Ik hoor haar rustig ademhalen. Als ik nog beter luister, hoor ik vast haar dood.

zaterdag 15 november 2014

In woorden is alles altijd goed.

Vandaag heb mijn haar korter geknipt en wat witter gekleurd. Gekheid, omdat ik daar nood aan had en omdat ik kapsels vaak te snel beu word. Nu ik werk houd ik me wat in, maar stiekem vind ik dat eigenlijk een stomme reden. Als ik bij jou zondags zou langskomen, had jij dat natuurlijk als eerste gezien. Jouw ogen deden het niet altijd zo goed, zei je wel eens, maar oog voor detail had je zonder meer, daar kon zelfs ik nog iets van leren.
Op één of andere manier is je horloge opnieuw beginnen tikken. Ik schrok me een bult toen ik het opmerkte, had dan een enorme krop in de keel en straalde vervolgens van zoveel klein geluk. Ik geloof niet meer in toeval, weet ik nu. Ik geloof in het samenspel van meant to be’s, van ontmoetingen die er moesten zijn, van onbewust weten en voelen, van waken over dromen en toekomst in hemelen. Zo weet ik zeker dat je mijn woorden donderdag gehoord hebt, want jij had daar de juiste oren voor. Ik had toen ook een krop in de keel, maar dat was zo’n juist geplaatste krop waarin alle verdriet en leven gekropen was.
Morgen is het zondag. Dat was jouw dag. Ik heb je de laatste twee jaar zonder twijfel te weinig bezocht en daar zijn eigenlijk geen geldige excuses voor. Ik ben ook boos geweest, denk ik, toen jij midden oktober beslist had euthanasie te plegen. Iets in mij kon dat niet begrijpen, maar dan ook, ergens snapte ik je honderd procent. Ik bedoel jij had mijn boek niet gelezen, maar we hebben er toch over gepraat. Voor je kerst ging ik je een audioversie cadeau geven. Ik was al een tijdje bezig met inlezen, maar wat niet perfect was, deed ik zonder meer opnieuw en het werd daardoor een werk van lange adem, maar ik had je het zo graag gegeven. Misschien hoopte ik dat je erdoor van gedacht ging veranderen. Maar dat maakt van mij ergens een egoïstisch mens.
Je was de lijm tussen zoveel verschillende levens die ik allemaal geleefd heb en leef. Je was supporter van de allerbest en mooiste soort. We waren stiekem primusjes van de klas en hebben het nooit goed gevonden met rijbewijzen halen. Ik zag in jou heel veel mij en omgekeerd was dat ook zo. Dat hoorde ik aan de manier waarop je mijn naam uitsprak. Zo kan niemand dat.
Ik zit er de laatste tijd bij met wat spijt, terwijl ik mezelf het tegendeel beloofd had, toen je aanvraag voor euthanasie officieel was ingediend, maar dan ook, ik had je geen mooiere dood toegewenst dan diegene die je kreeg. Zomaar en plots, ja, dat klopt nu echt wel.

Hoewel ik al twee jaar een verhaal schrijf over verdrietige mensen, ben ik verre van een verdrietig mens zoals ik ze daar beschrijf, zie ik de dingen allesbehalve duidelijk, voel ik soms te veel om het nog goed te weten, maar in woorden is alles altijd goed, helder en juist, zoals nu. Daar drinken wij koffie samen en eten we taart, daar zit Mine terug bij ons op de schoot en draaien we samen balletjes voor in de soep, daar eet ik nog alle snoepjes die je voor me kocht en drink ik meer Cola dan ik eigenlijk zou mogen, daar springen we nog samen op de sofa en blijven we stiekem veel te lang op, daar is alles heel gewoon voor altijd van jou en mij. 

zaterdag 8 november 2014

Van natuur die zijn gang gaat en niet van handtekeningen op papier.

                                                                                                                      7 november 2014, Assebroek

Vannacht kon ik niet slapen. Eigenlijk is dat niet abnormaal, aangezien het mijn vervelende gewoonte is, en toch. Om 3.37 uur ging ik even naar het toilet. Ik heb iets met nachtelijke tijdstippen. Meestal onthoud ik die verdomd goed. Nu denk ik dat ik onbewust gevoeld heb hoe je op een halfuur rijden mij aan het sterven was. Dat moet dan wel. Of ik wil het zo in mijn hoofd hebben, dat maakt alles zachter hier. Ook het verdriet.
Ik heb eerst iets van neen geroepen toen het nieuwtje kwam, dat het niet kon. Dat jij moest blijven. Twee weken geleden hadden we dat toch beslist en ook niet, want het was geen keuze, maar eerder het gebrek eraan. Euthanasie op basis van ondragelijk psychisch lijden, ik vind dat een verschrikkelijk woord, maar als het op laatste wensen aankomt, kun je maar beter manieren vinden om door te gaan en dat deden wij. Het zou van mijn fictie bijna realiteit maken en ook niet, maar ergens in mijn hoofd was ik gaan wennen aan het idee, zacht en traag, zoals ik dat het beste doe, al schrijvend ook. Ik had er een punt van gemaakt hoe we nog over het vroeger gingen hebben en alle open vragen. Met zulke verhalen mag een mens niet sterven, zat ik almaar te denken. Dat het donker en onder matten geveegd gedoe uiteindelijk het licht zou zien en jij als mens met iets van vrolijkheid de wereld zou verlaten. Zo had ik het gepland. En dan nu. Dat de dood het moet hebben van plotseling en opeens is me zo vaak gezegd, maar dat kon hier niet kloppen. Dat ik nu denk in termen van tijden terugdraaien en wat als, dat ik met mijn ogen op hemelen zoek naar iets dat jij kan zijn, dat ik hoop dat waar je bent beter was dan hier, dat ik je beter wilde begrijpen zo wie je geworden was door alle tijden te doorlopen en dan met een portie kussen en knuffels het zwart uit je hoofd zou halen en jij daarna met zo’n glimlach en wat zalig zondags geluk zou wegzweven hoger en hoogst. En dan nu.
Als het op trots zijn aankwam, was jij kampioen. Jij, met dat herhaaldelijk heerlijk stoefen en het piëdestalletje voor jou dat met de jaren gestaag ging groeien en hoe ernaast ook een besef kwam van grote verhalen en pijn waarover best gezwegen werd. Jij, die met het tikken van de klok meermaals ging zuchten bij al dat ouder worden, omdat wat jij niet kon controleren dan maar ook beter niet bestond. Jij, die met jouw 85 jaren een gezondheid had waarop vele andere leeftijdsgenoten stikjaloers zouden zijn, maar wat niet perfect ging, was nooit goed genoeg. En dan nu.
Wie zijn eigen euthanasie voor is, moet wel heel vastberaden geweest zijn om dood te gaan, zit ik al even te denken. Zo was jij. Van al die keikopperij heb ik alvast heel wat geërfd. Doodgaan in het holst van de nacht, inslapen dus. Dat klinkt alvast mooier en beter en een oma-achtigere dood dan diegene die gepland was. Van natuur die zijn gang gaat en niet van handtekeningen op papier.
Oma, ik zie je nog zitten aan het raam, met daarbuiten alles van leven en als ik je kamer binnenwandelde, volgde altijd zo’n vrolijk: Oh, Liesje. Ik neem je nu mee in hoofd en hart, vooral in dat laatste dan. Ik vind je straks weer in de woorden en alle stiltes en dan morgen ook opnieuw. Altijd opnieuw.
                                                                                                           

dinsdag 4 november 2014

De vrouw gaf geen kick meer.

Dit weekend zat ik op de trein. Het was vrij rustig en ik kon alle lopende gesprek met groot gemak volgen. Eigenlijk vind ik dat verdomd leuk, zo zitten luisteren en dan in mijn hoofd heel wat vrolijk bij verzinnen. Het hoeft overigens nooit te kloppen. Gelukkig maar, anders zou ik het vast veel minder fijn vinden.

Schuin tegenover mij zat een man en een vrouw. De man zuchtte meermaals. Het waren van die zuchten waarvan hij wilde dat zijn vrouw het duidelijk hoorde. Hij vroeg waar ze in godsnaam waren. Het was zo’n vraag waarop onmogelijk een goed antwoord te geven was. Ergens tussen Brussel en Gent, wist ik. Dat wist die vrouw ook, maar ze zei niks. Hij irriteerde zich aan haar stilte. En dat ging zo een poosje door. Hij zuchtend, de vrouw stil starend voor zich uit. Ze keek naar niks of dat probeerde ze toch te doen. Ergens meende ik wat wanhoop in haar ogen te spotten. Maar dan ook, ik heb iets met verhalen.
Het waren zijn ribben. Dat wist ik ondertussen ook al en ze waren te laat vertrokken uit Brussel. Ik verstond hem, maar voor elke andere niet West-Vlaming was waarschijnlijk al wat onbegrip tussen de wenkbrauwen gekropen. Opeens begon de vrouw aan haar horloge te prutsen. De man weigerde eerst te helpen, deed het daarna toch met wat gemopper en toen dat niet lukte, gooide hij haar wat scheldwoorden toe. De vrouw gaf geen kick meer en verviel in stil starend nietsen.
Ik zat almaar te denken of die twee het in hun woorden nog over liefde hebben, over man en vrouw zijn, over geluk. Ik vroeg me ook af hoe het zover is kunnen komen dat zij het moeten hebben van stiltes en pijnlijke woorden, van kilte en permanent zagen over banaliteiten, van vermoeid vloeken om allerhande absurde redenen.
Met mijn vriendinnen praat ik vaak over de liefde, zoals je dat hoort te doen als jonge twintiger. Ware liefde laat zich niet definiëren, denk ik, al heb ik de slechte gewoonte om te gaan vergelijken, alsof me dat werkelijk ergens zal brengen. Als ik er één iets over weet dan is het wel dat ik zelf niet goed weet, maar wat valt er eigenlijk te weten? Volgens mij gaat het om voelen zo ergens diep waar soms geen woorden zijn. Misschien denkt u nu wel dat ik het heel mooi en romantisch laat klinken hier, maar dan denk ik dat dat liefde in alle grote essentie zou moeten zijn zonder daarbij permanent te verlangen naar roze geuren en maneschijnen en naar grassen die eventueel groener zijn aan de overkant.

Ik wil het over eerlijkheid hebben, jezelf de mooiste vorm van liefde te gunnen, te denken dat dat goed is, te weten dat het keuzes zijn waarbij je woorden als durf en moed nodig zult hebben. Dat zat ik almaar te denken, terwijl mijn ogen rustten op die vrouw in de trein.
Dat het dromerigs en naïef is, zo te durven denken, laat ik mij door weinigen aanpraten, omdat ik vind dat je voor geluk en liefde en alles wat daarbij komt kijken soms beter een rasechte dromer en durver blijft. . Dat denk ik alvast nu en dan morgen denk ik het misschien anders. Misschien niet.