zondag 27 december 2015

Verder lust hij ook geen verdriet, wegens zijn moeilijke vertering.

Jos lust geen soep. Verder lust hij ook geen verdriet, wegens zijn moeilijke vertering. Die excuses staan hem wel.  Elke dag wandelt hij het blokje om en groeit daarbij een centimeter of tien als de zon schijnt. Zijn blik is altijd overal, maar nooit hier. Net zoals zijn gedachten.

Op vrijdagavond drinkt hij bier op café met zijn vrienden. Hij is bijzonder goed in koetjes en kalfjes en soms zelfs in minder. Wat hij dan vertelt, wordt altijd onder voorbehoud vergeten. Dat hij bijvoorbeeld niet verliefd kan worden, behalve op Lily die niet bestaat. Dat ze niet bestaat is voornamelijk bijzaak. Ze heeft wel blonde krullen en amandelvormige ogen zo blauw als een wolkeloze hemel met vogels in en ze kent onder andere ook Chinees. Dat ze vloeiend spreekt als ze met stokjes eet. Dat doet ze nooit. Kussen hebben ze ook nog niet gedaan. Hoofdzakelijk omdat ze niet bestaat en verder ook omdat hij dat toch niet zou durven.


Durven is een werkwoord dat Jos moeilijk vindt. Persoonlijk houdt hij meer van moeten, omdat je dan niets hoeft te kiezen. En leven zonder keuzes is eigenlijk alleen maar rechtdoor lopen met gesloten ogen en af en toe wachten wanneer dat gezegd wordt. Voor de rest valt er weinig te weten over Jos. Dat hij zes dagen geen naam had, omdat zijn ouders eindeloos ruzie maakten en daar nooit meer mee gestopt zijn. Dat hij zijn leeftijd telt in herinneringen en daarom zo weinig mogelijk doet, omdat hij nooit ouder wil worden dan elf. Dat richtlijnen bepaalde lijnen zijn die je naar geluk kunnen leiden, maar op papier kun je ze niet tekenen en eigenlijk ook nooit zien, alleen maar voelen. En dat kan Jos bijvoorbeeld niet zo goed. Dat alles verder een dubbeltje op zijn kant is, dat hij draait met de wind. Het liefst waait hij gewoon mee.  Want alle ongeluk begint bij breken, weet hij. 

maandag 23 november 2015

Het begint altijd met verlangen.

Daarnaast zou moeten staan:  ik blijf. Alle deuren heb ik ingestampt, ben blijven opstaan, omdat vallen zo alledaags is. Ik heb een jurk aangetrokken met bollen op, draag bloemen naar de Turkse bakker. Bon journée, probeer ik nonchalant.  

De stad heeft alle ochtenden in zich. Wakker worden hoeft ze vandaag niet te doen. Je kan, bijvoorbeeld, wel tellen hoeveel keer je iemand niet hebt aangekeken, omdat je dacht dat je passen belangrijker waren. Je kan ook denken dat het die andere was die zijn gezicht verstopte, terwijl je hoofd aan doodgaan dacht en niet kijken, niet bestaan is. Wat niet waar is, maar je wilt dat het liefst van al geloven en dragen als een sjaaltje dat bij je jas hoort.

Bang zijn is natuurlijk niet hetzelfde als muren bouwen waarop men later schrijft: Bruxelles, ma belle. En je herhaalt het een keer of tien, opdat het begint met glimlachen en eindigt met een man die zwaait met open armen. Hij wil alle mogelijkheden groeten. Angst laat zich gemakkelijk verkopen, weet hij nog. En met twee handen duwt hij het voor zich uit. Hij rookt een sigaret die vol vertrouwen wolkt. We kunnen alleen maar zijn, zoals de dag. En je gaat in je buik slapen.

Je bent daarna een gebouw waarin de stilte zit. Van alles moet je gaan bewaren, zoals het groeiende boompje in die nieuwe straat, de woorden als we allen zwijgen, het licht voor later, de sneeuw om met dat wit ervan opnieuw te beginnen. En alles is een verschijnsel dat ramen nodig heeft.

Daarnaast zou ook nog moeten staan: ik houd van je. En dat zou enkel begrepen worden door mensen die verdwalen en beleggen in verbazing. Dat de stad een huis vol kinderen is waar het gras nog groeien moet. Je hebt verder nooit iets moedigs gedaan, zet je schoen voor de sint, vraagt of hij er hoop in legt. Je vermeldt erbij dat dat ballonnen met touwtjes mogen zijn waar we de wereld aan vastknopen. Het begint altijd met verlangen. 


maandag 16 november 2015

Met je ogen kun je vast kranten schrijven en weten wat de wereld mist.

Je leest snel, zegt hij. Met je ogen kun je vast kranten schrijven en weten wat de wereld mist. Een roze hand die zegt: val in mij.

Je houdt een agenda bij over verlangen. Zet kruisjes bij dagen die iets mankeren, wakker worden en denken: vandaag ben ik groot. Ondertussen ga je bessen plukken, mensen kussen en vreemden vertrouwen met je verdriet. Ze zeggen dat je er de ogen voor hebt.

Je kijkt, bijvoorbeeld, naar van alles. Onder andere naar hoe sommige dromen je stuurloos maken. Anderen geven je een lichaam waarin je groeien kunt tot je eindelijk jezelf wordt. Vaak heb je je afgevraagd waarom bepaalde vragen blijven duren. En niemand ons gezegd heeft hoe we moeten waaien. En als er niets meer is, waar haal je troost dan?

Op het puntje van je stoel zitten staren naar je voeten en ze een naam geven. En die de volgende dag veranderen, omdat je toch niet kiezen kan. Zeggen dat dat niet gelijk is aan twijfelen , maar wispelturig zijn is en dat uitspreken als ‘wispeltreurig’, omdat kiezen je altijd droevig maakt.

Verder is er weinig van tel, behalve de bomen die je elke dag verplaatst om ze over de stilte te hangen. Het maakt deel uit van wat je leven noemt, wat vaak begint met zwijgen. Niemand die vraagt waar je dat geleerd hebt. Er zullen vast oude boeken zijn. In ieder geval zou je er het liefst iets over lezen dat waar is, op een bank gaan zitten in een park en een gekozen kant zijn waarop iemand een vlag geplant heeft, je mag bestaan. 

woensdag 11 november 2015

Het meisje dat ballet deed en van lenigheid haar hart vergroot had.

Alsof alles altijd alsof is en je dus de ene dag een paard van goud hebt, of twee. Ze staan in de wei te grazen. Ze kijken en zien jou mislukken. Je blaast ballonnen op die ontploffen. En daarna ben je tweeëntachtig en weet je niets meer, alleen dat er oorlog was en jij plat op je buik lag in het zand. De bommen sloegen geen ramen in, maar levens en ze vielen. Je hebt er vijf van opgevangen. Dat van je moeder in de eerste plaats, opdat ze eindelijk eens gelukkig zou zijn. Dat werd ze niet.

Dan was de dag een bos op zondag en je liep hand in hand met jezelf van horen zeggen. Het meisje dat ballet deed en van lenigheid haar hart vergroot had en er mensen in stopte die er niet hoorden. Anderen die opeens verdwenen en dingen achterlieten, als een blad waarop geschreven stond: ik moest je nog zoveel zeggen, maar ben het nu vergeten. En je de ‘nu’ uit die zin hebt uitgegomd omdat in die witruimte dan de woorden zouden kunnen vallen die ze niet gezegd kregen.

Soms ben je vijfentwintig en heb je almaar het verkeerde hoofd gedragen als een plastic tasje dat je steeds weer ergens vergeet en de kamers ruiken naar appels, alsof daar bomen groeiden waarin je klom om sterren te tellen toen je dat eigenlijk nog niet kon. Maar je hebt ze op je huid gezet en ze blonken.


Mensen van alsof vertellen geen verhalen, ze weten  al van alles. Dat hoe je staat, bepaald wordt door hoe je handig je met liefde bent. Dat kijken ook een manier is van vergeten. Dat koffie drinken de stilte kleiner maken is. Je zegt nog dat je het liefst een trein zou zijn waarop iedereen vloekend moet wachten. Of die minuut voor het wakker worden en de droom nog een boek is dat gelezen kan worden. Of twee handen die elkaar al langer kennen en tien vingers waarmee je het beste kunt herinneren. 

woensdag 4 november 2015

Onderonsje


Ik ben een flierefluiter die niet kan fluiten. Als ik dans,
gaan mijn voeten slapen. ’s Avonds drink ik witte wijn uit
Zuid-Afrika en vertel mijn buren dat ik daar al geweest ben.
Mijn naam is niet belangrijk. Ik blijf liever anoniem voor het
leven. Wat niet benoemd wordt, bestaat niet.

Grootmoeder zei altijd wijze dingen, ook als ze zweeg. Ondertussen
is ze doodgewoon gestorven. Hier waak ik, hangt nu uit aan de deur.
Samen met haar hoofd, uitgeknipt van op het rouwkaartje. Soms hoor
ik ze blaffen.

Missen is slechts een kwestie van niet kunnen vergeten. Het moeilijkste
zijn de woorden die erbij passen. De deur die almaar opent op vijf
voor twaalf. Alsof de herinnering haar bestaan zoekt op verkeerde
plaatsen. Er valt niets aan te meten, enkel stilte als een lege stoel
aan het ontbijt. Ik en mijn hand er op.

woensdag 30 september 2015

De bergen zwijgen hele dagen.

Ijsland

De bergen zwijgen hele dagen. Dat is goed. Ik wil toch liever
luisteren. Verder is er niets, behalve een huis dat op een kerk lijkt.
Maar bidden doen ze er bijvoorbeeld niet.

Er zijn wegen naar overal en vooral naar nergens. Het gaat
oneindig door en soms zelfs verder als je dat zou kunnen zien.
Wie wil kan schapen tellen, ze staan allen in de wei. Doen niet
 vrolijk, maar zijn wel schattig. En als het waait, waaien ze mee.

Waar je ook gaat staren alles is altijd een beetje hetzelfde. Behalve je
gedachten dan. Die zijn stuurloos, willen altijd van alles, zoals warme
chocolademelk drinken met een rietje, met bergschoenen een toertje lopen
en tegen paarden praten. Het is te gek voor woorden als je het zou
doen. Je doet het toch, natuurlijk. Niemand die het zal weten, leven
gebeurt hier op boerderijen en mensen zijn er alleen in auto’s. 

zaterdag 19 september 2015

Ik ben nog nooit zo klaar geweest voor dat grote niets.

Hoe kan ik mijn nieuwe laptop beter dopen dan met een nieuw blogbericht, zat ik te denken. Het geluid van het getokkel is lichtjes veranderd. Het typt zachter en dat is wennen. Ik moet het geluid van geluk in mijn hoofd namelijk bijstellen.


Nog één week en dan ruil ik dit Brugge tijdelijk voor Ijsland. Ik heb al weken zitten aftellen in mijn hoofd, zoals een klein kind dat het beste kan. Mijn oprecht enthousiasme groeit hevig. Dat merk ik in het beginnen van nieuwe dagen waar ik slechts met twee koppen koffie de ochtend doorkom.  Eén maand ga ik er in alle schrijversclichés werken aan een roman. Een schrijfsel dat heel voorzichtig zijn bestaan heeft opgeëist in mijn leven en waarrond de twijfels op dit moment intens waaien in mijn hoofd en hart. Met de eerst letters van dit schrijfsel heb ik mezelf eerst moeten herstellen van het verdriet om de dood van mijn grootmoeder vorig jaar. Ik had haar nog zo graag een keertje trots gemaakt. En dan weet ik natuurlijk dat ik dat nog altijd doe, maar de manier waarop ze mijn naam verwonderd kon uitspreken als ik haar iets meedeelde, dat kan maar weinig in dit leven vervangen.
Er zijn ook veel vragen of ik dit wel kan? Of ik niet eenzaam zal zijn, zoals vele mensen mij dat al gevraagd hebben. Het huis ligt namelijk op 39 km van de dichtste stad. Een stad die zo’n 2000 inwoners telt en daarmee in het rijtje van grootste steden komt van Ijsland. Ik duik er dus in een soort van niemandsland met hopen stilte en natuur. Allenig op een eiland van fictie met personages die je elke dag mag ontmoeten in je hoofd.
Ik heb me zo weinig mogelijk voorbereid, omdat ik een hekel heb aan al die organisatorische teveels. En omdat die samen gaan met allerhande onpraktische verwachtingen die dan al te vaak voor teleurstelling zorgen. Ik ga er verblijven in een residentie voorzien van een keuken, slaapkamer, woonkamer en pianokamer. Ik speel geen piano en dat vind ik nu toch verdomd jammer. Ik heb me voorgenomen elke dag een beetje te oefenen. Verder heb ik weinig voornemens. Alleen dat ik sociale media en kranten wil mijden, dat ik ’s morgens koffie zal drinken op het terras ook bij 4 graden bijvoorbeeld en dat ik mijn dag zal starten met een wandeling in het oneindige niets waar dat huis ligt. Ik ben nog nooit zo klaar geweest voor dat grote niets. Om te verdwalen in gedachten en meer, om mezelf te ontkoppelen van gewoontes en rituelen, om te vervallen in nostalgie en mezelf te mogen ontmoeten in die chaos van vragen en twijfels, om nieuwe lagen te ontdekken in het verhaal en mezelf. Fysieke afstand is voor mij al altijd een enorme leermeester geweest. Het is mooi te zien hoe je dingen zal missen en hoe die zich in banaliteiten gaan opeisen. Hoe je dat mag voelen en beseffen. Hoe dat alles gaat vertellen over jezelf en de wereld waarin je dat leven almaar leeft.

Ik ben er zo klaar voor om dat te doen. En ook bang om dat niet te kunnen. Om daar kwetsbaar boven het verhaal te hangen en dan maar tegen de muren te gaan praten. Om niets te moeten elke dag. Om daar dankbaar voor te zijn en dat lief en echt te omarmen. Om voor mezelf te kiezen en te geloven dat dat mag. Om in elke angst te gaan staan en elke verdrietje en mild te zijn, voor mezelf, en wat is en was en zal zijn. Daar, in alle heftigheid van leven en het geklungel van schrijven en hoe die twee elkaar altijd beter en mooier maken. 

zaterdag 16 mei 2015

Soms leek het alsof ik hun pijn kon voelen.

Ik was zes. Ik had een lieve juf met een hemelse stem. Als ze zong zag ik wolken, bloemen en de lucht zat vol geluk en ik glimlachte.
Ik was acht. Op de speelplaats zocht ik met mijn beste maatje altijd een rustig plekje op, weg van het grote lawaai. Wij hadden ons eigen wereldje van dolfijnen en orka’s, van touwtje springen en glitterstiften.
Ik was negen. Ik had een film gezien over Mozes en de slaven tijdens de godsdienstles. Ik kwam thuis. Ondersteboven. Ik zag de ontredderde gezichten van slaven, de littekens op hun armen en rug. Ik zag hun pijn. Soms leek het alsof ik hun pijn kon voelen. Drie nachten heb ik erover gedaan om de beelden ergens te verdringen. En ik herhaalde de zin: “Het was maar een film.” Dat hielp niet.
Ik was tien. Ik moest een opstel schrijven over wat me verdrietig maakte. Voorzichtig pende ik neer dat ik me soms droevig voelde als mijn vader voor een lange tijd naar het buitenland moest.  Mijn juf schreef een lange tekst vol complimenten over mijn stukje, maar ik was vooral geschrokken door al het rood op mijn blad.
Ik was elf. Ik had proefexamens. Heel serieus, want het zou bepalen welke studierichting ik daarna moest volgen. Ik was bibberend bang. De cijfers op mijn blad leken te dansen. De perfectionist in mij klapte volledig dicht. Dat ik wiskunde daarna zou beginnen haten, was eigenlijk bijna logisch.
Ik was dertien. Ik kreeg voor het eerst PO-lessen. Het voelde als vrijheid. Aan mijn tafel aan het raam, de zon, de lucht, boomtoppen, het zachte gekras van potloden, het puntje van mijn tong uit mijn mond, zoekend naar details om ze een levendige plaats te geven.
Ik was vijftien. Mijn leerkracht Nederlands vroeg wie er allemaal poëzie las in de klas. Als enige stak ik aarzelend mijn hand op. Ik bloosde een beetje, wat ik altijd doe in grote groepen. Van woorden hield ik echt, zoals anderen van koffie of boterkoeken houden.
Ik was achttien. Impulsief schreef ik me in voor de camino naar Santiago. Hunkerend naar natuur en stilte, naar antwoorden op de vele vragen in mijn hoofd. Verlangend naar de weg die me wel ergens zou brengen. En me uiteindelijk dichter bij mezelf bracht.
Ik ben vierentwintig. De puzzelstukjes zijn in elkaar gevallen, mede dankzij een leerkracht die nooit echt mijn leerkracht was, maar we dronken thee alsof we dat al jaren deden. Ik ben hoogsensitief, een term die voor het eerst geïntroduceerd werd door psychologe Elaine Aron in 1996. Volgens haar zou 15 à 20% procent van de bevolking het zijn, velen zonder dat zelf te beseffen.

Nu ik de term ken, biedt het dankbare houvast. Mijn oog voor detail is een zegen als scenarist. Mijn inlevingsvermogen is een enorme troef als schrijver en als mens. Mijn gevoeligheid aan geluid werkt als een waarschuwingssignaal voor te veel drukte. 
Dat professor Van Hoof dit onderwerp met nobel enthousiasme in de spotlights zet, kan ik alleen maar oprecht toejuichen. Het opent nieuwe ramen en deuren voor diepere lagen van talenten. Het maakt de kronkel in je voorhoofd die soms volgt na onbegrip, onrecht of pijn minder moeilijk. Het verbindt. Het maakt sterk. Het klopt. Het creëert kansen. Het verzacht. Het heelt. Het verdicht. Het omarmt. Het troost. Het lijkt alsof je jezelf na al die tijd beter kan lezen en begrijpen. Zonder te oordelen en te denken: ja, dat ben ik. En je glimlacht, eindelijk. 

maandag 13 april 2015

Tot die muur van maandagse realiteit er was.

24 jaar jong ben ik, ik heb een master op zak sinds juni en ben onmiddellijk fulltime aan het werk gegaan. Ik betaal alle soorten van verzekeringen waarvan ik van de helft niet goed weet waarvoor ik ze echt nodig heb en doe zelfs al aan pensioensparen. Ik ben ambitieus en perfectionistisch, houd van katten, koffie en kunst en was tijdelijk knock out, als het maar met een k begint.
Maandenlang combineerde ik mijn fulltimebaan met het schrijven van een verhaal, het uitwerken van een performance met een muzikant, het maken van een kinderboek, het bijhouden van een blog, het halen van een rijbewijs en het copywriten voor een kunstmagazine met daarnaast de nog zoveel andere besognes des levens. Minstens twee keer per week ging ik fitnessen, één maal per week ging ik lopen en elke dag fietste ik in totaal 16 kilometer naar het werk. Ik dronk groene thee, at superfoods en sliep voldoende. Karen Damen zou het met me eens zijn volgens ‘de boekjes’ hield ik er een ‘perfect’ leven op na. Ondertussen verloor ik ook mijn liefste grootmoeder en niet veel later nog een dierbare. Ik was er kapot van, maar er was geen tijd.
Het was op een maandag, zoals maandagen altijd zijn. Een beetje te grijs, een beetje te moe, een beetje te veel. Mijn lichaam had al eerder signalen uitgezonden. Het begon met wat onschuldige vermoeidheid, gevolgd door tinnitus en een chronische maagontsteking. Maandenlang heb ik die feilloos genegeerd onder het mom ‘niet overdrijven’, gevoed door een portie schuldgevoel. We zijn met z’n allen liever almaar sterk en gelukkig, dan kwetsbaar. Omdat dat nog altijd onterecht synoniem staat voor zwakte. Bovendien slaat het nieuws ons constant om de oren met besparingen, cijfers en feiten. Hoe we het met minder zullen moeten stellen, hoe we meer en langer zullen moeten werken, hoe woonbonussen worden afgeschaft, hoe onderwijs duurder wordt, etc. De beleidsmakers lijken immers overtuigd. Mijn generatie jongeren zal rechttrekken wat al zolang krom zit. Politici hebben ons in de vuurlinie gezet om er gezamenlijk plat op hun buik achter te gaan liggen. Elke generatie heeft nochtans haar dromen nodig.
Steevast bleef ik met die dromen, plannen en ideologieën rondhuppelen, op het einde tegen beter weten in. Ik was er namelijk van overtuigd dat rust iets voor katten was, voor ontkateren op een zondagochtend of voor senioren op hun oude dag. Tot die muur van maandagse realiteit er was.
Aan kniezen, kissebissen en klagen heb ik natuurlijk niets. Al zou ik de huidige Belgische maatschappij, haar beleid en haar geknoei, net als zoveel anderen, als kiespijn kunnen missen. Ik word stilaan kregelig van de permanente besparingsverhalen waardoor ik het gevoel heb dat ik op mijn dromen, woorden, geluk en koffie zal moeten besparen. Ook op mijn k’s dus. En ja, daar kan ik kwaad van worden.

woensdag 1 april 2015

We zitten tegen de eeuwigheid aan.

In maart heb ik maar één iets gepost op mijn blog en dat kan beter, denkt de perfectionist in mij. Ik deel u dan ook graag een zuchtje mee van het stuk waaraan ik werk met een fantastische muzikant en mens. 

Ze zegt me: Kind, leg je hoofd neer. Wees moe. Wees gewoon.
Ze zegt me: Ik troost. Troost. Laat me je troosten. Ik pluk tranen van wangen, zoals ik dat doe met broodkruimels in mijn bord aan het ontbijt en madeliefjes in het gras.
Er is muziek. Ze zingt een lied dat ik niet ken. Ik sluit mijn ogen. Ik zie het lied aan de hemel en de wolken vangen het.
Ze zegt me: Kom, slaap. Ik aai de zorgen uit je hoofd en dat doet ze ook. Ritmisch, zacht, alsof dat het best geluidloos gebeurt.
Ze zegt me: Wat ben je mooi. Zo gewoon. Zo zacht. En je gezicht met ogen waarin de wereld zit. Wat ben je mooi. Wat ben je echt.
We zweven en er is tijd. En niets moet en we weten dat niets moet.
Ze zegt me: Ik zal voor je zorgen, zoals beren dat doen. En ze gromt flauw. Er zit liefde in.
Ik nestel me dieper in haar vacht. Sla de woorden om me heen. Ik geloof. Ik voel dat ik geloof. Dat ik alles word en meer.
In het gras lig ik tussen de eerste lentige gelukjes en haar zon. Ik schuif de lucht open. Aan de horizon slapen altijd de mooiste dromen.
Ze zegt me: Sorry.
We zwijgen tussen de plooien van de woorden en wat we nooit gezegd hebben.
Ik zeg haar: Dat wist ik al. Ik zag het aan je leven en hoe je het almaar gehaat hebt.
Ze zucht. Ik zing een lied dat ik niet ken. Ze sluit haar ogen.
Ik zeg haar: Ik herinner me alles mooier dan ik eigenlijk kan.
En tik op mijn hoofd waar de beelden even trillen en ik kijk en ik word en ik ben ook.
Ze zegt me: Sorry.
En ze meent het. De wind neemt alles mee. Ook de woorden. En ik wist niets meer en ik wist alles. En ik moest wel en ik mocht. En ik wilde vergeten en ik kon niet. En ik wilde huilen en ik kon niet.
We drinken nostalgie en worden dronken. We zitten tegen de eeuwigheid aan en we worden en we waren.
Ik zeg haar: Kind, leg je hoofd neer. Wees moe. Wees gewoon.



zaterdag 14 maart 2015

Hallo, er ligt een schoen op uw dak.

Je bent er al even niet meer. Ik ben vergeten te tellen hoelang, maar ik voel het wel overal. Soms. Ik denk aan je huis. Er was Radio 2 en jij in de keuken, geuren van soep, gezelligheid en zondags geluk. Wij met z’n drieën op de koer, kattenkwaad en stoepkrijt. Opeens een schoen op het dak van de buren. Het was de tijd van skateschoenen en ik was gewoon een skatemeisje. Of dat wilde ik toch zijn. Ik had gewed met mijn zussen om mijn schoen zo hoog mogelijk te schoppen. 
Ik gilde. Zij ook. Volle paniek in jouw keuken. Daarna een glimlach van ongeloof en blik op het hoge dak. Hand in hand liepen we vervolgens naar de buren. Ik drukte de bel in. Zo’n goudbronzen leeuwenkop met open mond. 
‘Hallo, er ligt een schoen op uw dak.’
Ik stond zo onschuldig mogelijk naast je te zwijgen.
‘Pardon?’
‘Mijn kleindochter heeft per ongeluk haar schoen op uw dak geschopt.’
‘O.’
In haar voorhoofd verschoof een rimpel. Het maakte haar lelijk.
‘Euh, ik zal de schoen straks naar beneden gooien.’
‘Bedankt.’
Deur dicht. Jij lachte. Ik ook.
‘En geen schoenen meer op het dak schoppen.’
Je wilde streng klinken. Ik knikte braafjes. Hand in hand wandelden we terug. Jij, die keuken in. Ik de koer op. Met zes ogen op het dak. Wachtend. De schoen viel. Ik trok hem terug aan. Heel even overwoog ik mijn schoen te knopen, zoals dat hoorde, maar deed het niet. 

dinsdag 24 februari 2015

Krater

Ze zeggen dat het tussen mijn oren zit. Ik denk: niet waar, het zit tussen mijn benen. Ze zeggen ook dat ik gek ben en ze laten het zo klinken alsof dat altijd waar is. Of dat denk ik toch en soms denk ik dat ze gelijk hebben.
Ik weet wel wat de norm is van normaal. Ik weet ook dat ik dat een lelijk woord vind. Verder weet ik weinig, alleen dat weinig weten af en toe ook handig is. Om te dromen, bijvoorbeeld, of om te leven. Ik heb een dokter en een psychiater die allebei hetzelfde over mij denken. Als ze erover praten, leunen ze achterover in hun fauteuil met de handen in hun haren en geven mij uiteindelijk papieren met pillen op.
Soms neem ik die. Meestal niet. Soms staar ik gewoon naar de muur, naar de grond of naar het bed. Soms wiebel ik op mijn stoel weg en weer, op en neer. Soms gaan mijn handen vanzelf over mijn benen, mijn dijen en mijn borsten. Soms lees ik te moeilijk boeken en probeer ik daar iets van te onthouden. Meestal lukt dat niet. Soms wil ik begeerd en gestreeld worden, verscheurd en verdeeld, genomen en bespeeld. Soms wil ik gered worden. Door iemand met de juiste handen en naam. Soms wil ik mezelf redden, maar weet ik niet hoe. Soms wil ik gewoon seks om seks te hebben, om twee lichamen te zijn in plaats van één. Om tijdelijk twee hoofden en twee levens te hebben. Ik houd van tijdelijkheid. Het maakt details abnormaal belangrijk, zoals de kleur van mijn sokken, de dagen van de week en de zweetdruppeltjes tussen mijn borsten achteraf. Soms wil ik gewoon gewild worden.
Te veel willen, is moeilijk, weet ik. Beheers je, zit recht, benen dicht, bloes dicht, knopen dicht. Kijken mag, aanraken niet. Niets. Nooit. Raak me aan. Ruis in mij. Eet me op. Lik me tot ik spin. Maak me nat. Betast me. Laat me verdwijnen. Benen dicht, gedraag je, handen naast het lichaam, lippen op elkaar, kleren aan, broek aan, verstand aan.
Kus me tot ik mooi ben. Neem me tot ik vergeet. Heb me lief tot ik liever ben en liefst. Wil me tot ik iemand word. Voor even, voor altijd. En daarna is er enkel een boom in de tuin waar een vogel tjilpt, koffie in een kop die allang koud is, barsten in het witte plafond, twee pillen, schimmel en slikken tot het voorbij is. 

donderdag 12 februari 2015

Zwijgen, weglachen en soms doodgewoon negeren.

Tegenwoordig lees ik de krant met vertraging nu ik werkmens ben. Het is mijn ideaal excuus om alsnog te reageren op een artikel uit het Nieuwsblad van woensdag 11 februari 2015. Daarin las ik dat we met zijn allen pillen boven babbels met een psycholoog verkiezen. Amper vijf procent zou hulp zoeken bij een psychotherapeut of psycholoog, terwijl er nog nooit zoveel Belgen waren met geestelijke problemen. 1 op 4 zal bovendien ooit geconfronteerd worden met ernstige psychische problemen en die term werd in het artikel niet nader verklaard.
Dat is veel, dat is serieus, dat zijn cijfers en voor menselijk besef hebben we die vaak nodig. Toch spotte ik ook een klein lichtpuntje. Er werd namelijk een lichte stijging vastgesteld ten opzichte van 2001 waar slechts twee procent naar een psycholoog of psychotherapeut stapt. Dat is iets, maar weinig en al veel te weinig als het op ons menselijk functioneren aankomt, vind ik.
En ergens kan ik blooteerlijk toegeven dat ik het wel snap. Een pil slikken, ligt bijna in de aard van ons hele systeem. Het is in vele gevallen behoorlijk doeltreffend, het werkt meestal snel en is vaak goedkoper dan therapie. A pill a day keeps the doctor away, zoiets dan en anders doen we gewoon alsof alles helemaal oké is. Geforceerd glimlachen en vrolijk doorgaan hebben we uiteindelijk al op erg jonge leeftijd geleerd en vaak hebben we er dan ook een ongelofelijk talent voor. Zwijgen, weglachen en soms doodgewoon negeren. Ik zeg dit natuurlijk, omdat ik mezelf er al vaak op betrapt heb. Ik zeg dit ook, omdat ik zo’n mens ben die ondertussen bij de vijf procent hoort. Ooit, ja, heb ik beseft dat ik niet supervrouw ben die het altijd perfect en waterdicht voor elkaar krijgt en dat het oké is om het even uit handen te geven Ik heb het mezelf gegund, want dat is het in essentie wel, vind ik. Het was overigens één van de weinige beslissingen waarna geen enkel spatje spijt was. 
 
Ik heb getwijfeld of dit mijn blog zou halen, maar dan zou ik mezelf betrappen op schaamte en taboe en alle andere gevoelens en gedachten die in oorsprong die magere 5 procent maken. Dus bij deze, lees dit, denk na, bezin, wees eerlijk, maak keuzes en kom daarvoor uit. Het zou ons allen misschien verder kunnen helpen op de mooist mogelijk manier. Weest niet altijd superman of supervrouw, al klinkt dat misschien behoorlijk sexy, soms is het ook heel gewoon even onhaalbaar. 

zaterdag 7 februari 2015

Zwarte sneeuw

Vroeger was ik bang voor monsters onder mijn bed. Ik sliep met alle lichten aan. De nacht liet vaak verdwijnen wat gezien moest worden, zoals pa die ma sloeg en Auke die stiekem het huis verliet en nooit meer terugkwam. Nachten vulde ik gewoonlijk met schaapjes tellen of soms ook varkens, potloden scherpen en te moeilijke boeken lezen.  
Toen ik 12 was, besliste ik nachtwaker te worden op een kerkhof om tussen graven en doden te dwalen, die te tellen en zelfs enkele namen te onthouden voor mijn kinderen later. Pa zei dat ik goed gek was. Ik nam bokslessen en begon sigaretten te roken. Later zou ik ook een snor nemen die naar boven zou krullen van deugnieterij en rijkdom. Ik zou muziek maken met een zwarte gitaar en op podia staan. Mensen zouden luid applaudisseren voor mij. Nooit zou ik zingen, had ik mezelf plechtig beloofd. Maar ik ben een echte brokkenpiloot als het op beloftes aankomt. En op verdriet, dan ook.

Vier jaar later zaten de nachten vol rock-‘n-roll. Ik ging op café, werd dronken en nam een tattoo. Mensen zeiden me dat ik een talent had voor mooie woorden en zinnen. Ik had ook een meisje Monica. Soms noemde ik haar ‘Bonnie’. Samen reden we nachtenlang op gestolen fietsen met lekke banden. Er was nooit een vuiltje aan de lucht toen we vreeën op groen gras aan de overkant van de Maas. Ze zei me eens dat ik het leven wel goed moest begrijpen als ik altijd zo gelukkig kon zijn. Ik kuste haar voorhoofd en zei haar toen dat monsters niet bestaan.  

zondag 18 januari 2015

‘Krak’ vind ik een schoon woord.

Sinds vrijdag kan ik zeggen dat ik de Krak van Brugge 2014 ben. Stiekem moet ik wennen aan die titel. Ik ben een heel gewoon meisje dat weinig van leven weet en maar iets doet. En ik heb een pen en woorden en die twee samen leveren dan soms leuke dingen op. De titel heb ik eigenlijk te danken aan mensen die de moeite namen hun stem uit te brengen waarvoor ik hen allen warm dankbaar ben.
‘Krak’ vind ik een schoon woord. Je geeft ermee aan dat iemand op één of andere manier goed is in iets. Tegelijkertijd zijn synoniemen ervan breuk en barst die dan net gaan over kwetsbaarheid en menselijk zijn. 2014 is inderdaad een zot goed en heftig jaar geweest. Ik had toen clichématige voornemens als terug gaan lopen, meer tijd door brengen met oma, een rijbewijs halen… Eén van de puntjes was ook gelukkig zijn. Niet dat ik ongelukkig was, maar ik deed aan geluk dat in essentie niet bij mij paste. Ik waggelde om krakjes heen met een elegantie die er pas was na jaren van oefenen. Ik had zo nog lang kunnen doorgaan. Alleen wilde ik het niet meer.  Integendeel, ik heb gekozen om keihard te botsen, om toe te eigenen wat van mij was en weg te smijten wat ik deed om verkeerde redenen. Dan is er opeens ruimte, schrijf je brieven naar Poetin, schrijf je een boek dat alles raakt wat diepst zat, spreek je glansrijk voor een publiek en breng je poëzie op podia, terwijl je vroeger van verlegenheid liever onder schoolbanken verdween. Dus, ja, ik heb mezelf verbaasd. 

Wat ik nu denk, is dat we allen in essentie krakken zijn met krakjes die om verscheidene redenen niet altijd in hun mooiste en krachtigste element zijn, omdat we misschien denken dat we het niet altijd waard zijn, omdat we misschien het gevoel hebben dat er geen tijd is en dat we wel voornemens hebben, maar als het op echt leven aankomt we liever veilig verder gaan, omdat we denken dat wat iedereen doet dan ook wel goed moet zijn. Alleen waarom zou je je de best mogelijke versie van jezelf ontzeggen met excuses als angst, gemak en gewoonte?  Waarom zou je het almaar hebben over later dan, terwijl er enkel nu is? 
Zelf weet ik weinig, maar van één ding ben ik nu zeker dat ik altijd en oprecht voor de best mogelijke versie van mezelf wil gaan en dan in die poging, zo onderweg, soms letterlijk zelfs, vind ik wel iets dat in de buurt van geluk kan komen. En nooit meer wil van krakjes in de breedst mogelijke zin van het woord banaliteiten maken, alleen maar omdat ik dacht dat dat beter was. Dat is een echt een keuze die elke dag opnieuw wil maken. Ik bedoel, ik hoop u ook. 


zaterdag 10 januari 2015

Haar gezicht was bleek van gedachten.

Ze wilde wel, maar durfde niet. Ze zei het me met kleine oogjes. Iets in mij wilde haar warm en lang omhelzen, maar dat zou gezien alles een beetje raar zijn. Ik had haar maar net ontmoet op een kruispunt met veel auto’s en fietsers bij valavond. Aan de overkant van de straat zag ik haar staan. Minutenlang. Roerloos stil, alsof dat de plek was van grootse dagdromen. Ik stak met mijn fiets aan de hand de straat over. Mijn eerste hoi had ze niet gehoord. Mijn tweede wel. Ze zei niets. Haar gezicht was bleek van gedachten.
Ik keek lief, zonder dat het zielig werd. Niets is zo ongemakkelijk als een zielig gezicht. Ze vouwde haar handen bijeen, alsof bidden hier zou helpen. Ik wilde haar laten, maar ze hield me tegen. Dat ik moest blijven en kijken hoe dag en nacht in elkaar overgaan, dat wij vergeten stil te staan en wie dat letterlijk doet ook alles voelt, zoals zij nu. Ze wees naar de horizon en alle hemelen waar verdrietjes zich verzameld hadden in het roos en blauw. Ze zweeg en keek. Ik keek mee. 
Opeens nam zij mijn hand vast. Dat ze wel wilde doorgaan, maar niet durfde. Dat ze vast zou vergeten of ook niet helemaal hoe het was, dat al dat stof op herinneringen door haastig leven haar afschrok en dus stond ze stil. Voor even dan, want er is altijd straks. Haar stem haperde. Haar blik bleef hangen op het niets. Er volgde een stilte die bijna onmogelijk was door alle drukke verkeer. ‘Alles goed met jou?’ vroeg ze plotseling. Ik draaide me en omhelsde haar. Ze begon te huilen. Ik ook. 

zaterdag 3 januari 2015

Naar de maan.

Alles gaat uit. De televisie, mijn telefoon en gsm. Ik zucht en denk: niets is erg weinig en doodgaan nog minder. De gordijnen trek ik dicht. Het is geen dag om zonlicht in het huis te hebben. Ik kijk nog even naar buiten waar het leven zich vertraagd heeft. Er zit een kat op groener gras aan de overkant en een vogel. Ik ken te weinig van soorten om te weten welke het precies is. Hij zit op een tak van een oude eikenboom en tjilpt met iets tussen dapper zijn en zondags ochtendgeluk. Straks vliegt hij weg naar hemelen waar alles vast beter is.

Ik haal de fotokaders één voor één van de muur. Ik wil niets meer hebben om vandaag te herinneren of morgen. Vanuit de keuken hoor ik het koffieapparaat pruttelen. Vroeger was dat het geluid van geluk. Nu van gemis. Op de salontafel ligt een pluk haar, een magazine en een horloge dat niet meer tikt. Opeens heb ik zin in pizza eten met frieten, veel kaas en een dikke klodder mayonaise. Maar ik heb enkel boter in de koelkast en kattenvoer dat ongelofelijk stinkt.

Ik wandel naar de keuken en schenk mezelf een kop koffie in. Eigenlijk lust ik dat niet, maar vandaag wil ik gewoon doen alsof. Met toegeknepen neus neem ik een slok. Bijna moet ik kokhalzen, maar ik denk aan taart, oud bestek en Beethoven. Aan dansen op de sofa met vuile schoenen aan. Het helpt net genoeg om nog een tweede slok te nemen. Ik wil mijn gsm zoeken en haar opbellen, maar dat kan natuurlijk niet.

Met mijn kop koffie ijsbeer ik door de keuken. Stiekem wil ik met gebalde vuisten op tafel slaan, alsof grote gebaren hier echt zouden helpen. Ik ben nooit het meisje geweest van met deuren slaan en harde woorden gooien, enkel dan in mijn hoofd als het moment allang voorbij was. Ik moest vroeger altijd lachen en rechtzitten op sofa met de benen dicht, omdat dat netjes was, antwoorden op vragen met meer dan twee woorden en kleine dingen eren, omdat dat alles in het leven was, zo zei grootmoeder altijd. Lippen mochten enkel rood gestift worden op Kerstmis en Pasen, maar meegaan naar de kerk gaan hoefde niet zozeer. Grootmoeder had haar prioriteiten.

Ik grabbel het blikje kattenvoer uit de koelkast en roep Louis. Hij spint zich rond mijn benen. Ik denk: aan zuchten heeft niemand wat en aan vloeken al zeker niet. Godverdomme. Ik denk: ik hoef mijn haar niet meer te wassen. Ik denk: ik hoef niks, geen details, geen woorden, geen tijd. En morgen ga ik naar de markt om sla en wortelen. Misschien nog een tomaat.